In deze bundel verzamelde Couperus in 1911 een aantal feuilletons uit het Haagse dagblad Het Vaderland en enkele stukken uit Groot Nederland. Het zijn verhalen waarin hij vertelt over zijn Zuid-Europese ontmoetingen en belevenissen. Enkele stukken spelenin Italie; de meeste in of rond Nice. Een verlopen worstelaar, een oude reparateur, een deftig diner in literaire kringen, zijn kat Imperia, de discussies met zijn vrienden Jan en Orlando: alles en iedereen is in staat Couperus te inspireren tot een - ook door hemzelf zo genoemde - luchtige en vluchtige causerie. Maar intussen zijn het wel razend knappe verhalen, waarin ironisch gesold wordt met van alles, niet in de laatste plaats met de lezer. Met een inleiding van F. L. Bastet.